Classicisme (1750 - 1850)

De Duitse kunsttheoreticus J.J. Winckelmann wordt beschouwd als de grondlegger van deze stroming. De term classicisme heeft een ruimere betekenis dan het woord neoclassicisme, die specifiek verwijst naar het classicisme tussen 1760 tot 1840. De term classicisme omvat de algemene revival van de antieke oudheid. Strikt genomen valt dus ook de renaissance onder deze term. De term neoclassicisme kwam pas in het midden van de negentiende eeuw in gebruik. Tot die tijd sprak men over de ware stijl.

Het neoclassicisme wijst de speelse elegantie van het rococo en de grilligheid van de barok af, en beschouwt de Griekse en Romeinse oudheid als esthetisch ideaal. Zuiverheid van vorm en harmonische proporties worden opnieuw nagestreefd. De hele compositie steunt op eenvoudige vormen, heeft een natuurlijk coloriet en duidelijke contourlijnen. De morale en heroïsche thema's zijn doordrongen van antieke geschiedenis en mythologie.

De grote belangstelling voor de klassieke oudheid leidt tot herontdekking van landen als Griekenland en Italië, en zal nieuwe archeologisch ontdekkingen met zich meebrengen zoals de door lava bedolven oude steden Herculaneum en Pompei. Nieuw is ook de belangstelling voor de uit de oudheid daterende restanten in Griekenland. Voordien was men immers enkel geïnteresseerd in de Romeinse beschaving. De beeldende kunst en architectuur zijn door deze nieuwe vondstenen inzichten beïnvloed. 

De belangrijkste vertegenwoordiger van de classicistische bouwkunst is Piranesi. Hij bouwde voort op de ideeën uit de renaissance en het werk van Brunelleschi. Het classicisme uit zich door de toepassing van bepaalde uitgedachte verhoudingen, met de zuil als belangrijkste element. 

In Frankrijk was Jacques-Louis David de zuiverste classicistische schilder. Andere bekende vertegenwoordigers waren Ingres, Canova, Thorwaldsen, Ledoux, Boullée, Soufflot, Friedrich Gilly, Karl Friedrich Schinkel, Leo von Klenze en John Flaxman.