Glasschilderkunst is het beschilderen van glasvensters met figuratieve voorstellingen. Gebrandschilderd glas is glas dat gekleurd werd door middel van verhitting.
Oorspronkelijk werden glasscherven van verschillende kleuren door middel van lood tot een mozaïek samengevoegd. Het maken van gekleurd glas blijft moeilijk. De intensiteit van de kleur hangt immers af van de temperatuur in de glasoven, de tijdsduur van het bakken en de toegevoegde kleurconcentratie. Aan het einde van de middeleeuwen werd een techniek ontwikkeld waarbij de aparte glasscherven een dunne gekleurde glaslaag kregen die kon geslepen worden tot verschillende schakeringen. Op de uitgeslepen plaatsen kon een andere kleur aangebracht worden. Het toenemend gebruik van emailverf leidde tot kwaliteitsverlies bij het maken van glasramen. Met deze techniek kon de glasschilder gedetailleerdere voorstellingen op het glas schilderen, maar bereikte een minder intensief kleureffect. De verf bladderde bovendien snel af.
De vroegst bekende gekleurde vensters dateren uit de 4e eeuw. Vanaf de vroege middeleeuwen wordt gebrandschilderd glas vooral gebruikt in kerken en kathedralen. In de loop van de zestiende eeuw werden veel kostbare kerkramen vernield door oorlogen, wat leidde tot een verminderde belangstelling voor de glasschilderkunst. Aan het eind van de 18e eeuw waren glazeniers bijna onvindbaar, maar in de 19e eeuw kwam een hernieuwde belangstelling voor dit ambacht. Stromingen als de art nouveau en de neogotiek gebruikten opnieuw glasramen in kerken en wereldlijke gebouwen. Ook na de Tweede Wereldoorlog was er sprake van een heropleving van dit ambacht.
De glasschilderkunst heeft veel moderne kunstenaars geïnspireerd. Zowel Marc Chagall als Le Corbusier hebben met gekleurde glasramen gewerkt.