mozaïek

De term mozaïek komt van het Latijnse mosaicus. Deze vorm van versiering bestaat uit kleine, ingelegde stukjes gekleurd glas of steen.

Al in 3000 VC werd in Uruk een decoratietechniek gebruikt die verwant was aan mozaïek. Muren en zuilen van paleizen werden versierd met beschilderde, gebakken kleistaafjes. Dergelijke inlegtechnieken waren ook bij andere culturen bekend, zoals bij de Maya's. Hoewel ook de Egyptenaren en de Grieken een eenvoudige vorm van glasmozaïek kenden, kwam de mozaïektechniek pas in de Romeinse tijd tot bloei. De Romeinen maakten vooral zwart-wit versieringen in vloeren. Ook in de vroeg-christelijke periode werden kerken op grote schaal versierd met mozaïeken van religieuze voorstellingen. Hierbij werden intense kleuren en goud gebruikt. Ook in de islam werd mozaïek veel gebruikt, maar omdat dit geloof de afbeelding van de menselijke figuur verbood, werkten zij enkel decoratief.

Tijdens de kruistochten werd de mozaïekkunst over heel Europa verspreid. Eén van de mooiste voorbeelden is de San Marco basiliek in Venetië. De mozaïektechniek werd verbeterd in de 15e en 16e eeuw en meer kleuren en kleurnuances werden mogelijk. Mozaïekkunst benaderde de schilderkunst steeds meer, waardoor het eigen karakter van de techniek gedeeltelijk verloren ging. De mozaïekmakers van de renaissance werkten nu bijna uitsluitend naar kartons van beroemde schilders als Rafael en Titiaan. Aan het eind van de 19e eeuw vond een heropleving plaats. De Spaanse architect Antonio Gaudí ontwikkelde een unieke methode om grote vlakken en ruimtelijke structuren met mozaïekwerk te bedekken. Ook in Mexico is belangrijk werk te vinden. Eén van de voornaamste moderne mozaïekkunstenaars was Diego Rivera.