Het kubisme is één van de grote 20e eeuwse schilderstijlen naast het dadaïsme, het expressionisme en de abstracte kunst. Paul Cézanne wordt beschouwd als de voorloper van het kubisme. Volgens hem zijn alle vormen in de natuur opgebouwd uit een bol, kegel, cilinder of kubus. Het kubisme betekende een nieuwe manier van kijken. Kunst werd geen venster meer op de werkelijkheid, maar een directe registratie van wat in het hoofd omgaat. Het kubisme zal het futurisme, dadaïsme, surrealisme, constructivisme, abstracte kunst, kinetische kunst en conceptuele kunst mogelijk gemaakt hebben.
De term kubisme wordt voor het eerst gebruikt door de Franse kunstcriticus Louis Vauxcelles in 1910, na het zien van werken van Georges Braque. Kenmerkend voor deze stijl zijn de verregaande vereenvoudiging, het afgevlakt volume en perspectief vanuit meerdere standpunten. Kubisten maken vormen vlak en vermenigvuldigen ze. De platte vlakken kunnen vanuit verschillende hoeken bekeken worden. Kleur was niet belangrijk, kubisten gebruikten grijsachtige en bruine tinten.
Het kubisme leidde naar het dadaïsme en de abstracte kunst. Ook het purisme, orphisme, precisionisme en het constructivisme zijn er schatplichtig aan. De bekendste kubistische kunstschilders waren Picasso, Braque,Juan Gris, Malevitsj, Diego Riviera, Robert & Sonia Delaunay, Roger de la Fresnaye, Albert Gleizes, Fernand Léger, André Lhôte, Louis Marcoussis en Jean Metzinger. In de beeldhouwkunst zijn Alexander Archipenko, Raymond Duchamp-Villon, Jacques Lipchitz, Ossip Zadkine en Pablo Picasso de belangrijkste vertegenwoordigers.
De kubistische beweging wordt in drie periodes opgedeeld: geometrisch, analytisch en synthetisch kubisme.
1. Geometrisch kubisme (1907-1909)
Het geometrische kubisme was sterk beïnvloed door Cézanne, Braque en Picasso. Zij lieten het lineaire perspectief achterwege. De objecten worden gestileerd, schilderijen lijken samengesteld uit meetkundige vormen.
2. Analytisch kubisme (1910-1912)
Picasso en Braque ontleden de werkelijkheid als kleine fragmentjes die ingenieus terug aan elkaar worden gezet. Het geheel wordt nauwelijks leesbaar. Op deze manier ontstaan compositions simultanées waarbij verschillende gezichtspunten tegelijkertijd worden weergegeven. Kleur werd volledig ondergeschikt aan de vorm, en bemoeilijkt de leesbaarheid. Tijdens deze periode balanceren Picasso en Braque op de rand van het abstracte.
3. Synthetisch kubisme (1913 - circa 1920)
In het synthetische kubisme wil men de breuk met de realiteit weer herstellen. Objecten worden herleid tot de kleur en de textuur van het materiaal waarvan ze gemaakt zijn. Hiervoor gebruiken de kunstenaars trompe-l'oeil en collages. Deze synthetische fase kan ook de associatieve fase genoemd worden.