Beeldhouwkunst

Beeldhouwkunst is een vorm van beeldende kunst waarbij driedimensionale objecten worden gemaakt. Naast traditionele materialen als hout, steen en brons worden ook ijzer, staal, kunststoffen en schroot gebruikt. Een beeld kan ontstaan door hakken/kappen, gieten of boetseren. Bij steen en hout wordt er materiaal weggehaald, klei wordt gemodelleerd en gebakken, gips en metaal worden gegoten in een mal. Een beeldhouwer zal verschillende technieken toepassen afhankelijk van het materiaal waarmee hij werkt. We onderscheiden vrijstaande beelden en reliëfs. Beelden komen voor in de vorm van sculptuurportretkop, buste, borstbeeld, standbeeld, reliëf, assemblage, installatie, environment art, land art en ready mades.

Beeldhouwkunst ontstond toen de mens zijn zwervend bestaan opgaf. Alle oude beschavingen hadden hun eigen beeldhouwkunst, maar tijdens de klassieke Griekse oudheid wordt het technisch kunnen geperfectionneerd. Na deze periode raakte momumentale beeldhouwkunst wat in verval en zou het pas tijdens de romaanse kunst herleven. Het romanisme was vooral gericht op het christelijk geloof en de kunst nam er de functie van het geschreven woord over. Kenmerkend voor deze beeldhouwkunst is de belerende, verhalende inhoud. Tijdens de gotiek werden de beelden natuurgetrouwer en maakte de statigheid van de romaanse kunst plaats voor sierlijkheid en intimiteit. Toch bleef de meeste sculptuur religieus van aard. Voor de heropleving van wereldlijke beeldhouwkunst moeten we wachten tot de renaissance. Hoewel de kerk ook toen een belangrijke opdrachtgever bleef, herleefden bepaalde klassieke genres als bronzen ruiterstandbeelden, portretbustes en kleine bronssculpturen. Pas tijdens de 16e eeuw zou ook de Noord-Europese beeldhouwkunst beïnvloed worden door het Italiaanse maniërisme. Eén van de meest belangrijke beeldhouwers uit deze periode was Michelangelo.

In de barok worden beelden decoratief. Grote beeldengroepen in fonteinen en paleistuinen dienen enkel als versiering. De beeldhouwkunst van de barok wordt gekenmerkt door beweging in lichaamshoudingen en draperieën, sterke contrasten met licht- en schaduweffecten. Tijdens het neoclassicisme en de romantiek stagneert de ontwikkeling van de vormgeving en uitdrukkingskracht in de andere kunsten. De uitvinding van de fotografie zal immers de behoefte wegnemen om de wereld zo realistisch mogelijk af te beelden. Vooral schilders gaan vanaf dat moment op zoek naar meer expressieve uitdrukkingsvormen. De beeldhouwkunst zal deze ontwikkeling relatief laat navolgen. Monumenten blijven in classicistische stijl. Technische perfectie en herkenbaarheid zijn de belangrijkste kenmerken van beeldhouwkunst tot het begin van de 20e eeuw.

Vanuit het expressionisme en het kubisme ontwikkelt zich tenslotte een moderne beeldhouwkunst die het realisme loslaat. Enkele bekende kunstenaars zijn Brancussi, Picasso, Duchamp en Giacometti. De abstracte beeldhouwkunst ontstond vanuit de antikunst van de dadaïsten en Marcel Duchamp. In de tweede helft van de eeuw betekenen het minimalisme en de conceptuele kunst het einde van de moderne kunst.