Steen was lange tijd het geliefde materiaal voor beeldhouwers. Het was net als brons erg duurzaam maar minder duur, er waren geen tussenstappen nodig om tot het eindresultaat te komen en erg grote formaten konden gemaakt worden. De grote variatie aan steensoorten laat de kunstenaar toe expressief te werken. Steen is echter zwaar en kwetsbaar, de bewerking ervan arbeidsintensief. We onderscheiden drie vormen van stenen beeldkunst: reliëf, toegepaste beeldhouwkunst (zoals waterspuwers of kapitelen) en vrijstaande beelden. Een steen kan vorm gegeven worden op drie manieren: en taille directe, door punteren of met andere bewerkingstechnieken.
En taille directe
De beeldhouwer houwt rechtstreeks in de steen. Hij gebruikt eventueel een ruwe schets of model in klei, maar meet niets af. Deze methode bevordert de spontaniteit en expressie maar geeft een groter risico op onherstelbare fouten.
Werken vanaf een model
Veel beeldhouwers werken liever naar een gedetailleerd geboetseerd model op schaal. Hiervan wordt vaak een gipsafgietsel gemaakt dat met passers of een punteerapparaat minutieus wordt overgebracht in de steen. Het eindresultaat is goed beheersbaar en de kans op onherstelbare fouten klein. Uiteraard is voor deze methode veel zelfdiscipline vereist en kan het de expressie beperken.
Andere technieken
Andere methoden om met steen te werken zoals kloven, assembleren, stapelen, bewerken met een snijbrander of zagen.
Bij de Griekse beeldhouwkunst was de natuurgetrouwe weergave van mens en dier belangrijk. Beroemde Griekse beeldhouwers als Praxiteles, Phidias, Polykleitos, Myron van Eleutherae, Skopas en Lysippus van Sicyon bereikten een technische perfectie. De Romeinse beeldhouwers maakten marmeren kopieën van de beroemdste Griekse beelden en gebruikten deze om de macht en grootsheid van het keizerrijk mee uit te drukken. Na de val van het Romeinse Rijk ging veel technische en anatomische kennis verloren. De ongedwongen figuren op kapitelen en reliëfs van romaanse kerken doen vermoeden dat er en taille directe werd gewerkt. In de gotiek kwam weer meer vakkennis te pas. Toch duurde het tot de renaissance voor de anatomie in de beeldhouwkunst werd verbeterd en de expressiviteit verbeterde. Donatello en Michelangelo zijn de meest gekende steenhouwers uit de renaissance. Zij werkten vanaf een geboetseerd model dat met allerlei meettechnieken werd overgezet in steen. Dit systeem van boetseren en uitvoeren werd in de volgende eeuwen steeds verder uitgewerkt, tot de uitvinding van het punteerapparaat in de 18e eeuw. Dit toestel maakte het voor een kunstenaar mogelijk met assistenten te werken.Belangrijke beeldhouwers uit de barok zijn Giambologna, Bernini en Canova. Deze ontwikkelingen zorgden voor een te academische kunst. Beeldhouwers keerden uiteindelijk terug naar directere expressievormen door het gebruik van en taille directe. De kunst uit het impressionisme en expressionisme werd sterk beïnvloed door primitieve beeldhouwkunst. Via het kubisme deed de abstracte kunst zijn intrede in de beeldhouwkunst.
Maar enkele steensoorten zijn geschikt om mee te beeldhouwen, de meeste zijn natuursteen. We onderscheiden stollingsgesteenten, afzettingsgesteenten en metamorfe gesteenten. Graniet is een stollingsgesteente en één van de hardste steensoorten. Basalt, basaltlava en trachiet worden minder vaak gebruikt. De afzettingsgesteenten kunnen onderverdeeld worden in tufsteen, kalksteen en zandsteen. Bekende soorten zijn Bentheimer zandsteen, Obernkirchener zandsteen, blauwe hardsteen, Namense steen en Rouge royal. Uit Frankrijk kwamen vele soorten kalksteen zoals Euville, Vaurion en Anstrude. Onder de metamorfe gesteenten vallen jade, marmer en albast. Marmers is goed te polijsten en te bewerken.